artikel 59 ROW 1995 - mr. P. Burges (archief)

Artikel 59 ROW 1995

  1. Bij koninklijk besluit kan, indien het belang van de verdediging van het Koninkrijk dit vordert, op gemeenschappelijke voordracht van Onze Minister en van Onze minister, wie het rechtstreeks aangaat, worden bepaald, dat de Staat bevoegd is in dat besluit nauwkeurig te omschrijven handelingen, waartoe de houder van een in dat besluit aan te wijzen octrooi ingevolge artikel 53uitsluitend gerechtigd is, zelf te verrichten of door anderen te doen verrichten. Deze bevoegdheid geldt voor de gehele duur van het octrooi, tenzij in het besluit een kortere duur is bepaald. 
  2. Na het van kracht worden van een besluit als bedoeld in het eerste lid zal Onze minister, wie het rechtstreeks aangaat, zich met de octrooihouder verstaan omtrent de door de Staat aan deze te betalen vergoeding. Indien Onze minister, wie het rechtstreeks aangaat, hierover niet binnen zes maanden na het van kracht worden van het desbetreffende besluit met de octrooihouder tot overeenstemming is gekomen, is artikel 58, zesde lid, met uitzondering van het omtrent het stellen van zekerheid bepaalde, van overeenkomstige toepassing.
Oorsponkelijke wettekst:

Commentaar

Inhoudsopgave

1 Doel van de regeling. 1

2 Vergoeding. 1

3 Gemeenschapsoctrooien. 1

1 Doel van de regeling 

Bij Wijzigingswet van 28 juni 1956 (Stb. 397) is het onderhavige artikel (als artikel 34a) ingevoegd. De regeling voorziet in aansluiting aan artikel 34 in een gedwongen licentie voor de Staat ten behoeve van de landsver­dediging. De licentie geldt voor de hele duur van het octrooi, tenzij bij het Koninklijk Besluit waarbij de licentie wordt verleend anders is b...